Over de rol van kunst in een globaliserende samenleving

Framer Framed

Verslag: Onbegrensd Verzamelen (2/5)

Verslag van het symposium Onbegrensd Verzamelen – workshop collectiebeleid onder leiding van Jan Vaessen – gehouden in het Afrika Museum (Berg en Dal), 22 oktober 2009.

Doel van deze workshop was te onderzoeken hoe een collectie moderne en hedendaagse niet-westerse kunst tot stand kan komen; Op basis van welke criteria en met welke doelstelling? Hoe krijgt de inhoudelijke interactie tussen westerse en niet-westerse kunst vorm in de collecties van kunstmusea, cultuurhistorische musea en volkenkundige musea?

Inleiding
De workshop over collectiebeleid vertegenwoordigde een schare aan verschillende disciplines: historici, kunsthistorici, antropologen en sociologen werkzaam binnen de cultuur- en kunsthistorische instituten evenals de academische sfeer. Onder leiding van Jan Vaessen (voormalig directeur van het Openluchtmuseum Arnhem) discussieerden zij over het verzamelen van hedendaagse niet-westerse kunst. Ter inleiding verzorgde Meta Knol (directeur Stedelijk Museum De Lakenhal en voormalig conservator Centraal Museum Utrecht) een presentatie over de door haar gecureerde tentoonstelling Beyond the Dutch, Indonesië, Nederland en de beeldende kunsten, van 1900 tot nu (2009).

Beyond the Dutch

Knol maakte duidelijk dat de tentoonstelling chronologisch en topografisch van opzet was, namelijk: de Indonesische kunstgeschiedenis van 1900 tot heden en de door Indonesië beïnvloede Nederlandse kunstgeschiedenis van nu tot ongeveer 1900. Het doel van de tentoonstelling was te onderzoeken wat Nederland nog betekende in de kunst daar. Het antwoord bleek verrassend genoeg neer te komen op ‘niets’. Wij zijn beyond the Dutch, kreeg Knol op haar reis naar Indonesië te horen.
Veelzeggend is volgens Knol dat onze museale cultuur ontbreekt in Indonesië. De Indonesische werken kwamen vooral uit particuliere collecties, terwijl de Nederlandse werken uit musea kwamen. Opmerkelijk is tevens dat weinig moderne en hedendaagse Indonesische kunst is te vinden in Nederland, het was duidelijk geen verzamelterrein. Haar vraag of de koloniale kunstgeschiedenis onderdeel moet uitmaken van het museale verzamelbeleid, zou de rode draad van de workshop vormen. Al snel bleek echter dat deze vraag niet beantwoord kon worden zonder de verschillende soorten musea te typeren.

Volkenkundig versus kunstmuseum

Het werd direct helder dat er een scherpe tweedeling bestaat tussen volkenkundige en kunstmusea waar het hedendaagse niet-westerse kunst betreft. Terwijl bij de eerstgenoemde – traditioneel gezien- de geografie belangrijk is, speelt bij de laatstgenoemde de vervaardiger een hoofdrol. Deze opvatting – ongeacht of die terecht is – leidde tot kritiek op de monografische tentoonstelling De Dono Code in het Tropenmuseum (2009/2010). Had hij niet een kunstpodium verdiend?, luidde de vraag in een vooraanstaande krant. Binnen het Tropenmuseum beschouwt men kunst juist als een onderdeel van cultuur dat dus ook in een volkenkundig museum te zien moet zijn. De meeste hedendaagse niet-westerse kunst wordt door deze instelling verzameld, en niet door andere (kunst)musea. Volkenkundige musea willen helemaal niet gebonden zijn aan regio’s en disciplines. Terwijl antropologen gewend zijn discipline- en regio- overschrijdend onderzoek te doen, zijn kunsthistorici hoofdzakelijk gericht op het westen, alleen al door de nauwe focus binnen hun opleiding. Wij mochten de hoofdstukken over niet-westerse kunst overslaan, aldus Knol. De uitspraak genereerde instemmend geknik. Alle aanwezige kunsthistorici waren het er over eens dat er op de universiteit meer aandacht besteed moet worden aan niet-westerse kunst. Een van de deelnemers benadrukte dat de kunstgeschiedenis sowieso een westerse uitvinding is en dat het ontstaan van de kunstgeschiedenis alhier de weerspiegeling van de machtverhoudingen weergeeft.
Ook is men het er over eens, dat het kunstmuseum het hoogst staat in de museale hiërarchie. Zij krijgen meer aandacht in de media en meer subsidies.
De veronderstelde tweedeling werd ter discussie gesteld. De scheidslijn tussen een cultuur- en kunsthistorisch museum is soms heel dun: Wij Rotterdams Historisch Museum zijn een cultuurhistorisch museum, maar wij hebben ook een kunstcollectie, want we richten ons ook op Nederland in deze tijd. Bovendien wil dit museum globalisering in het museumbeleid betrekken en kunst en cultuur, net als westers en niet-westers, met elkaar verenigen: We zijn nu bezig met een Japanse kunstenaar die we op Rotterdam willen laten reflecteren. Ons verzamelbeleid willen we hierop gaan richten. Deze manier van verzamelen oogstte de lof van meerdere aanwezigen.
Ook anderen juichten toe dat de grenzen tussen de verschillende instituten vervagen, waar het gaat om collectioneren. Knol betoogde dat het wel belangrijk is dat verschillen behouden blijven en dat de lokaliteit van een museum niet onderschat moet worden.

Wijze van verzamelen

Voorwaarde voor een kwalitatief verzamelbeleid is om eerst goed naar de eigen collectie te kijken. Volgens Knol kan dat op vele manieren, zonder een ‘gijzelaar’ te worden van wat je hebt. Een van de deelnemers beschreef canonisering en institutionalisering als museale handicap om werkelijk internationaal te verzamelen. Bij design gaat internationalisering bijvoorbeeld een stuk gemakkelijker.
Het draait allemaal om de blik op de eigen collectie en minder om de objecten zelf. Verschillende verhalen kunnen verteld worden. Daarbij is de eigen identiteit fundamenteel. Pas na zelfbewustwording kan er worden verzameld én ontzameld. De eigen institutionele- en collectiegeschiedenis zijn hierbij van belang.
Ook het economische aspect dat volgens sommige niet voldoende erkend wordt, werd betrokken in de discussie. Het verzamelen van niet-westerse kunst is internationaal in opkomst, waardoor de prijzen omhoog gaan. Nederlandse musea kunnen de werken nauwelijks meer betalen. Vaessen beaamt dit, maar wijst op het feit dat verzamelen ook mogelijk is door middel van schenkingen. Bovendien moet niet vergeten worden dat instituten van elkaar kunnen lenen. Dit blijkt in de praktijk makkelijker te verlopen onder de volkenkundige dan de kunst- en cultuurhistorische musea.

Conclusie

Tot slot rees de essentiële vraag hoe je niet-westerse kunst kan beoordelen met westerse ogen. Een definitie ontbreekt, evenzo scherpe criteria. Hoe bepaalt een conservator of directeur wat aan te kopen? Vanuit het Tropenmuseum kwam de reactie: Wij hebben twee werken van Heri Dono aangekocht. De link met de eigen geschiedenis van ons instituut gaf de doorslag. Maar met pijn in het hart hebben we een ander werk niet gekocht, omdat er geen verband met onze collectie was. De overkoepelende conclusie is dat de eigen collectie en de blik erop het uitgangspunt moeten zijn voor het verzamelen van westerse en niet-westerse kunst. Hiervoor is eerst zelfkennis en -reflectie vereist.

Verslaglegging door Caro Verbeek


Collectiebeleid / Museologie /

Agenda


Symposium: Onbegrensd verzamelen
Volkenkundige, cultuurhistorische en kunstmusea in gesprek over het verzamelen en presenteren van transculturele kunst.

Netwerk


Meta Knol

Kunsthistoricus

Magazine