Over de rol van kunst in een globaliserende samenleving

Framer Framed

Yayoi Kusama, Dots Obsession (2006) mixed media © Yayoi Kusama

Artikel: Kunst wereldwijd, door Fenneken Veldkamp

Terwijl Nederlandse kunstmusea mondjesmaat niet-westerse kunst tonen, laat een aantal volkenkundige musea juist steeds meer hedendaagse kunst zien. Wat is de ideale rolverdeling? Museumtijdschrift peilt de meningen.

Het Museum voor Moderne Kunst Arnhem toont regelmatig hedendaagse kunst uit de niet-westerse wereld. Het Van Abbe museum kijkt over de westerse grenzen heen. Museum Boijmans en het Stedelijk Museum doen dat incidenteel. Maar Nederlandse kunstmusea laten over het algemeen vooral kunst uit Europa en Noord-Amerika zien. Zeker vergeleken met musea in Engeland en Amerika.
Een aantal volkenkundige musea daarentegen laat steeds meer hedendaagse kunst zien. Het Afrika Museum stelde in 2004 een conservator hedendaagse kunst aan. En in het Tropenmuseum vervult Anke Bangma sinds 1 januari deze functie. “Hedendaagse kunst toont het Tropenmuseum allang”, vertelt Mirjam Shatanawi, conservator Midden-Oosten en Noord-Afrika van het Tropenmuseum en auteur, van het artikel Contemporary Art in Ethnographic Museums. “Sinds de jaren tachtig organiseren we tentoonstellingen van hedendaagse kunst, en nu willen we meer gaan verzamelen. En nog meer tentoonstellingen organiseren.”
In 2008 stelde het museum daartoe een beleid op met Wouter Welling, de conservator hedendaagse kunst van het Afrika Museum. Hij deed een aantal tentoonstellingsvoorstellen voor het Tropenmuseum. Shatanawi: “Het werd dus logisch om zelf een conservator hedendaagse kunst aan te stellen.” Het Tropenmuseum is altijd bezig geweest met het heden, zegt ze, maar verzamelen van alleen maar gebruiksvoorwerpen is minder interessant geworden. “Mensen reizen meer en zien op internet veel van andere landen. Tegelijk willen wij als museum minder statisch zijn dan vroeger, niet laten zien ‘hoe het is’ in Afrika. Dat kan door middel van kunst: die geeft een persoonlijke visie van een kunstenaar en stelt vragen. Er gaat een nieuwe wereld open voor onze bezoekers.” Het museum gaat niet meer kunst verzamelen vanwege de etnische achtergrond van de maker, zoals vroeger. “We willen niet een kunstvoorwerp van bijvoorbeeld een Egyptenaar aankopen dat voor heel Egypte symbool komt te staan. Het kan gaan over kolonialisme of post-kolonialisme – we zijn immers een voormalig koloniaal museum – of over de geschiedenis of cultuur van onze regio’s.” Het museum is nog in discussie over de nieuwe rol, benadrukt Shatanawi, en de nieuwe conservator is ook aangesteld om die te onderzoeken. “We willen géén kunstmuseum worden. Maar kunstmusea en volkenkundige musea verkennen wel elkaars terreinen. Misschien komen ze dichter bij elkaar te liggen.”

Hiërarchie

Dat is zeker waar. Zo richt Stedelijk Museum Bureau Amsterdam (SMBA, de projectruimte van het Stedelijk) zich de komende twee jaar met het project 1975 op de vraag hoe het post-kolonialisme doorwerkt in de hedendaagse kunst. “We zullen ook ‘Afrikaanse’ kunst laten zien”, zegt Jelle Bouwhuis, conservator van het SMBA en samensteller van de tentoonstelling Monumentalisme in het Stedelijk. “Afrikaans tussen aanhalingstekens, want ook de problematische definitie van die term komst aan de orde.” In 2009 liep het project Africa Reflected in SMBA, juist om te onderzoeken wat Afrikaanse kunst is, en hoe de beeldvorming van Afrika werkt. 1975 (naar het jaar waarin Suriname onafhankelijk werd, of zoals Bouwhuis zegt, het jaar waarin Nederland onafhankelijk werd van Suriname) is daar een vervolg op. Afgelopen december ging de eerste tentoonstelling van start met kunstenaars als Carlos Garaicoa (Cuba) en Patrizia di Massimo (Italië) “van wie het opviel dat die nog amper getoond zijn in Nederland.”
Horen deze kunstenaars, die op belangrijke internationale podia te zien waren, niet gewoon in het Stedelijk in plaats van in de projectruimte? En moet het Stedelijk, net als Tate Modern in London, niet een conservator ‘internationale’ kunst aantrekken, om het geheel een impuls te geven?
Bouwhuis: “Ik spreek liever van transnationale kunst. Inderdaad denk ik dat we daar niet aan ontkomen. In het Stedelijk is de aandacht traditioneel op Europa en Amerika gericht, en een beetje op Rusland, maar in het ‘discours’ daaromheen is het Stedelijk afwezig. Dat is jammer.” Hij verwacht wel dat de nieuwe directeur, Ann Goldstein, zich meer met andere gebieden gaat bezig houden. “Gezien haar Amerikaanse achtergrond ligt dat voor de hand. Er is nu nog geen beleid voor, maar dat lijkt me nuttig om te onderzoeken.” Bouwhuis zelf probeert Afrika vaker te bezoeken. Zo reisde hij vorig jaar naar de biënnale van Dakar. “Ik heb na die reis tegen de conservatoren in het Stedelijk gezegd: ‘Waarom doen jullie dat nou niet? Dan ga je een keer niet naar Art Basel, dat komt elk jaar terug.’ Wij duiken in een gat dat langzaam zichtbaar wordt. Het SMBA is toch een soort voorhoede van het Stedelijk.”

Als beide soorten musea hedendaagse kunst laten zien, is de volgende vraag: waar wil de kunstenaar dat zijn werk belandt? “Als je verder wilt met je carrière staat het Stedelijk beter op je cv” stelt Gitta Luiten, directeur van de Mondriaan Stichting die musea financieel ondersteunt bij projecten en kunstaankopen. “En als het dan ook nog je werk aankoopt, beland je meteen in een ander circuit.”
Er is een hiërarchie in de kunstwereld, beaamt Shatanawi van het Tropenmuseum. “Maar dat neemt niet weg dat er kunstenaars zijn die zelf voor dit museum kiezen: ander publiek, een andere omgeving, hun werk gaat een relatie aan met de thematiek in de rest van het museum. Dat gebeurt niet als het in een kunstmuseum staat.” De conclusie dat kunst een antropologisch stempel krijgt in een volkenkundig museum, wordt te snel getrokken, vindt ze, en is typisch Nederlands. “Vergeleken met andere landen hebben volkenkundige musea hier een heel lage status. We hebben een tentoonstelling gehad van de beroemde Indonesische kunstenaar Henri Dono. De Nederlandse kranten schreven ‘jammer van dat antropologische stempel dat Dono’s kunst nu krijgt.’ Maar The New York Times schreef dat ons museum, als voormalig koloniaal museum, de aangewezen plek was voor zijn werk.” En dat vond Dono ook, zo schreef hij in de catalogus. Volgens Wouter Welling van het Afrika Museum, die tentoonstellingen voor het Tropenmuseum samenstelde, is het belangrijk dat je kunst in een volkenkundig museum autonoom presenteert, en niet als illustratie bij een verhaal. “Niet van: we hebben hier een Afrikaans staatje en daar hangen kappersborden aan de muren en kijk, daar zie je een kunstwerk staan. Je moet bovendien informatie over het werk verschaffen. Iets wat overigens ook steeds meer kunstmusea doen.”
Doordat de kunstmusea en volkenkundige musea steeds meer bij elkaar komen te liggen, gaan er ook stemmen op om het onderscheid maar op te heffen. Kitty Zijlmans, hoogleraar Kunstgeschiedenis en kunsttheorie van de nieuwste tijd in Leiden, is samensteller van het boek World Art Studies, dat een nieuwe, minder ‘westerse’ benadering van de studie kunstgeschiedenis wereldwijd beoogt. Zij redeneert dat als je de soorten musea in stand houdt, ook de termen ‘westers’ en ‘niet-westers’ blijven bestaan. “En ik ben daar fel tegen. Daarmee creëer je een tweedeling en een hiërarchie: het Westen blijft dominant, en alles wat niet-westers is gooi je op één hoop. Maar hedendaagse kunst erkent geen fysieke plek, ze gaat om het nú.”

Koloniaal

Els van der Plas, onlangs vertrokken als directeur bij het Prins Claus Fonds voor cultuur en ontwikkeling, vindt juist dat volkenkundige musea dicht bij hun geschiedenis moeten blijven. “Het Tropenmuseum is een kind van de koloniale tijd en het zou goed zijn dit te laten zien, in plaats van het ‘niet-westerse’ heden in al zijn facetten te tonen.” Het Tropenmuseum zou wel met moderne kunst kunnen ingaan op het koloniale verleden en de slavernij, stelt ze, “maar ik vind vooral dat moderne kunst in musea voor moderne kunst getoond moet worden. Dat is veel beter voor de kunstenaars en interessant voor het multiculturele en internationale publiek dat deze musea steeds vaker bezoekt.”
Jaap Guldemond, de (enige) conservator hedendaagse kunst van Museum Boijmans, juicht het toe dat volkenkundige musea zich meer gaan bezighouden met hedendaagse kunst. “Niet dat wij het niet hoeven te doen, maar zij hebben meer expertise in die werelddelen. Het is prettig als zij een soort voorwerk doen, een gebied in kaart brengen waar wij minder kennis van hebben. Dan is het makkelijker daarop voort te borduren.” Guldemond organiseerde de afgelopen jaren China Contemporary en Brazil Contemporary. Kritiek dat op deze tentoonstelling vooral kunst te zien was die aansluit bij de westerse beeldtaal, vindt hij onterecht. “Binnen de te grote mogelijkheden die je hebt als de wereld je uitgangspunt is, probeer je consistentie in je collectie en tentoonstellingen te krijgen. Dan is het interessant om die niet-westerse kunst te tonen die je kunt verbinden aan wat je al hebt.” Om consequent volstrekt nieuwe gebieden te verkennen, zegt Guldemond, ontbreekt het hem aan tijd en geld. “Misschien”, fantaseert hij hardop, “kan de Mondriaan Stichting een conservator internationale kunst aanstellen die voor elk geïnteresseerd museum tentoonstellingen voorbereidt.”
Maar Gitta Luiten van de Mondriaan Stichting vindt het juist belangrijk dat die kennis binnen de organisatie wordt opgebouwd. Jaarlijks organiseert ze met het Prins Claus Fonds oriëntatiereizen voor Nederlandse conservatoren en tentoonstellingsmakers naar landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika, om de kunst daar te leren kennen. Maar kennisopbouw kan ook door samenwerking tussen de twee soorten musea, benadrukt ze. “Bij de kunstmusea ontbreekt het aan kennis van buiten Europa en Amerika. Volkenkundige musea hebben die kennis wel, maar niet de contacten in de kunstwereld. Ze hebben elkaar dus wat te bieden.”

Door Fenneken Veldkamp.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Museumtijdschrift, jaargang 24, nummer 1, januari-februari 2011



Museologie / Global Art History /

Magazine