Article: The Guided View (Dutch)
„Ik ben geen museum.” Met die woorden distantieerde Bart Jan Spruyt, voorzitter van de Edmund Burke Stichting, zich woensdag van de drie museumbonzen in het Utrechtse debatcentrum Tumult.
Toch was hij degene aan wie het publiek zich nog enigszins kon vastklampen. Het lukte hem weliswaar nauwelijks het debatthema ‘nationale identiteit’ uit de clichésfeer te trekken, maar hij ontkende in ieder geval niet het bestaan van een gemene deler, zoals prinses Máxima deed bij de presentatie van het WRR-advies Identificatie met Nederland in 2007. Het viel Spruyt daarom zwaar dat nota bene de mensen die door de politiek opgeroepen worden de nationale identiteit uit te dragen, er een sport van maakten dat beeld aan diggelen te slaan.
Ad de Jong, beleidsmedewerker van het Nederlands Openluchtmuseum, durfde zelfs te pleiten voor ‘ontmythologisering’ van die vermeende volksidentiteit. En Macha Roesink, directeur van Museum De Paviljoens in Almere, gaf ronduit toe niets voor nation building te voelen. Een vooraanstaande toehoorder, Erik Schilp, directeur van het Nationaal Historisch Museum in oprichting, brak eveneens met het idee. „We zijn niet gewend te integreren. Nederland kent een traditie van kleine groepjes die zich terugtrekken.”
De finale slag werd toegebracht door Edwin Jacobs, directeur van het Centraal Museum in Utrecht. „Ik ben een geboren Jood, ik ging naar een katholieke school en mijn zus is bekeerd tot de islam.” Als de identiteit van een museumdirecteur al zo complex in elkaar steekt, wordt het nog een lastig karwei om een collectie te vormen waar ‘de’ Nederlander zich aan kan spiegelen. Ad de Jong vindt dat het Nationaal Historisch Museum een voorbeeld moet nemen aan het immigratiemuseum op Ellis Island in New York. Daar zijn de spullen van de eerste immigranten uitgestald: religieuze voorwerpen, muziekinstrumenten, gereedschap, familiestukken. „Die brachten ze mee om vast te houden aan hun identiteit.”
Wat beweegt honderd mensen om op een doordeweekse avond naar een debat over ‘nationale identiteit’ te gaan? Waarom een Nationaal Historisch Museum? De oorzaak ligt volgens Spruyt bij de onlusten na 11 september, de moord op Fortuyn en niet veel later die op Van Gogh. „Er staat iets op het spel”, aldus de conservatieve denker. „Vandaar die harde debatten. Maar we missen een fijnzinnig instrumentarium om op terug te vallen.” Een man met een oranje shirt breekt in. „We doen alsof ons nu de grootste rampen overkomen. Het is verkeerd om op basis van die illusie aan een nationale identiteit te werken. In 1933 hebben we kunnen zien hoe gevaarlijk dat is.” Spruyt werpt die analogie verre van zich. We moeten ons niet schamen voor onze identiteit, meent hij. „U bent gewoon bang voor de islam”, roept de bezoeker terug.
Kunstenaar Jonas Staal vertelde hoe hij de afgelopen jaren met ‘onze’ identiteit speelde. Hij verving Nederlandse straatnaambordjes voor Arabische, richtte een herdenkingsplekje in voor Wilders en ontwierp het monument ‘De verjaagde Rotterdammer’, dat hij wil plaatsen tegenover het beeld ter ere van de ‘eerste gastarbeider’. Het maakt hem niets uit als zijn kunstwerk gevandaliseerd wordt, want ook die reactie is onderdeel van de kunst. Alles beter dan musea die identiteit conserveren. Kunstenaars doen er wat hem betreft beter aan tijdelijk te interveniëren in de openbare ruimte. „Het probleem met discussies tussen museumdirecteuren is dat ze zitten met ‘dat ding’. Het museum is een volstrekt achterhaald vehikel.”
Verslag Steven de Jong
Dit artikel verscheen eerder in het NRC onder de titel Volksidentiteit conserveren?, 27/28 maart 2010
Collection development /